Scheepskapitein Thomas LangeJeugdjaren van Thomas Lange in Noorwegen.Thomas Lange is op 10.12.1796 in Jevnaker geboren en dezelfde dag thuis[1]
gedoopt. Op 10.1.1797 wordt hij in de kerk van Jevnaker opnieuw gedoopt. |
De
glasfabriek "Hadeland Glassverk" was een heel apart element in de gemeenschap,
zodat de dominee ook de leiding en de medewerkers van dit bedrijf onder zijn
gemeenteleden telt naast de gebruikelijke landbouwende bevolking. De pastorie
ligt wat buiten het centrum. Thomas' kinderjaren spelen zich af in een
dunbevolkt gebied[2] met zowat geen en dan nog
slechte wegen[3]. Voor de kinderen een prettige
omgeving om op te groeien. Bossen en meren, velden en vee, met lichte, lange
zomerdagen en veel sneeuw in de winter.
Noorwegen is dan al sinds lange tijd met Denemarken verenigd in een koninkrijk
met de Deense koning als staatshoofd. De bestuurders in Noorwegen hebben in die
tijd over het algemeen een Deense achtergrond. Zo ook ds Lange, al zal de
herinnering aan de Deense achtergronden bij de Langes na een eeuw wel wat
vervaagd zijn. Na de Franse revolutie wordt Denemarken-Noorwegen betrokken in
de Napoleontische oorlogen. Tot 1807 heeft Noorwegen niet veel te lijden, maar
dat verandert met het Engelse bombardement op Kopenhagen. Danmark-Norge komt in
oorlog met Engeland. De Engelse vloot blokkeert de Noorse kust, zodat er
hongersnood in de steden is. Velen sterven in 1807, 1808 en 1809.
De consequenties voor de familie Lange schijnen niet zo groot te zijn geweest.
De zoons Hans Nicolai en Otto Vincent worden evengoed in 1807 naar school in
Kongsberg gestuurd en beide studeren rustig vele jaren[4]. Het is overigens merkwaardig dat niet Thomas, de tweede
zoon, naar school gestuurd wordt, maar zijn een jaar jongere broer Otto. Is het
dan al duidelijk dat Thomas niet zal gaan studeren? Lokt de zee zo vroeg?
Thomas is in het jaar dat zijn broers naar school gaan elf jaar oud.
De familie is weliswaar zeer betrokken bij openbaar bestuur, kerk, politiek,
economie en religie, maar er zijn - zoals hiervoor beschreven - ook
connecties met de scheepvaart. Vader Johan Jørgen bezit immers omtreeks
1760 met zijn vijf broers het schip de "Sex Brødre" en oom David brengt
zijn leven op zee door. Het past dus in de familietraditie dat een zoon naar
zee gaat. Maar misschien ontbrak er wat aan zijn studiezin. Maar als hij in
1827 gaat trouwen, verklaart de dan residerende predikant in Jevnaker[5] dat hij een rechtschapen, fatsoenlijke jongeman
is, die een opleiding in de scheepvaart heeft gevolgd, zodat aangenomen mag
worden dat er bij de beroepskeuze geen negatieve factoren een rol speelden.
Gewoon een avontuurlijke jongen, uit een familie met een zeevarende traditie,
die de wereld in wilde.
Het is mogelijk dat Thomas in die oorlogsjaren een zeevaartopleiding aan land
heeft gevolgd. Dat kan gebeurd zijn in Drammen, omdat er dan daar een
mogelijkheid voor is[6]. Drammen is feitelijk de
grootste zeehaven van Noorwegen. Bovendien heeft zijn moeder relaties met het
machtige handelshuis Smith in Drammen, door haar adoptiefmoeder en tante
Anthonetta Larsen-Smith.
Na 1809 wordt de economische situatie beter. Noorse schepen voeren graan uit
Denemarken aan, er komt een systeem van Engelse vrijbrieven voor Noorse
schepen. Het laat zich denken dat Thomas in die jaren wel naar zee gaat. In
1810 is hij dertien, een normale leeftijd voor scheepsjongens.
Op 3.3.1813 wordt hij, als laatste in een rijtje van vijf personen kerkelijk
bevestigd in Stromsøe (nu onderdeel van Drammen)[7]. Hij is dan zestien. Het feit dat hij niet in Jevnaker
bevestigd is kan er op wijzen dat hij al langere tijd in Stromsøe heeft
gewoond.
De situatie in de volgende jaren is weer minder goed. Uiteindelijk wordt
Noorwegen van Denemarken gescheiden en het land wordt in 1814 in een Unie met
Zweden samengevoegd.
De naoorlogse jaren zijn niet gunstig voor handel en scheepvaart. Drammen wordt
door de heersende recessie erger getroffen dan de andere steden en het moet
niet makkelijk geweest zijn voor Thomas om een bestaan in de zeevaart in
Drammen te vinden[8]. De scheepvaart vanuit
Drammen is vele jaren voor een belangrijk deel op Amsterdam georiënteerd
geweest, zodat het voorstelbaar is dat Thomas juist naar Amsterdam gaat om zijn
geluk te beproeven.
Maar eerst komt Thomas nog een keer in de papieren voor. Zijn moeder[9] schrijft in het kasboek dat zij hem op
21.3.1816 500 rijksdaalders heeft geleend: "1816. d. 21 Mars /Thomas/ laant ham
500 Rdl hvorpae han har givet mig sit bevis". Dat is anderhalf jaar voor zijn
emigratie. Dit is overigens pas de tweede keer dat er iets over Thomas
teruggevonden is na zijn doop.
We
vinden Thomas Lange in 1817 in Amsterdam.
Amsterdam is in 1817 een verarmde stad in een na de Franse overheersing verarmd
achtergebleven land. Een nieuw land ook, na de val van Napoleon gevormd uit de
voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de voormalige
Oostenrijkse Nederlanden. De Koning (Willem I) van het nieuwe rijk tracht, niet
zonder succes, handel en nijverheid weer tot bloei te brengen. De kwaliteit van
de vloot is evenwel in 1817 nog slecht: veel schepen dateren uit de tijd van de
Republiek. De scheepsbouw floreert niet en de handelsbetrekkingen met de
koloniën, door de Engelsen in beslag genomen en ook maar gedeeltelijk
teruggegeven, zijn nog nauwelijks hersteld[10].
Er zijn niet meer dan 38 schepen die voor de vaart op Azië geschikt zijn
of geschikt gemaakt kunnen worden[11].
De door de Koning genomen belangrijke maatregen ter bevordering van handel en
nijverheid, zoals subsidiëring van scheepsbouw en de oprichting van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij, hebben ook voor de familie Lange gevolgen.
Later in het verhaal zullen we dat zien. De genoemde eerste vermelding van
Thomas Lange in Amsterdam dateert van 26.11.1817[12], wanneer hij daar als twintigjarige matroos (gage f.20,-
per maand) aanmonstert op het hoekerschip "Willem den Eersten"[13]. Volgens de gegevens bij zijn huwelijk in 1827 heeft hij
zich in oktober 1817 in Amsterdam gevestigd. Hij moet dan namelijk aantonen dat
hij aan zijn militaire verplichtingen heeft voldaan of bewijzen dat hij pas na
het tijdstip dat hij in dienst zou hebben gemoeten in Nederland is gekomen[14].
De "Willem den Eersten" zal onder kapitein Jan Abes troepen naar Batavia, de
hoofdstad van het toenmalige Nederlands-Indië, vervoeren. Het begint al
traag. De monsterrol (30 man) is van 26.11.1817. De reis van de "Willem den
Eersten" gaat via Rio de Janeiro, waar het schip op 5.7.1818, dus een half jaar
na het vertrek, aankomt. Aankomst Batavia weer een klein half jaar later,
24.11.1818. Vertrek vandaar op 21.3.1819 en - na waarschijnlijk weer
terug uit zee - wederom 7.4.1819. Het hoekerschip van kapitein Abes wordt
op 20.5.1819 door de bliksem getroffen op 23º36'ZB/29ºOL. Het komt op 20.7.1819
beschadigd en zeer lek bij de Kaap de Goede Hoop aan. Ruim twee maanden later,
op 6.10.1819 vaart het schip, zo goed mogelijk gerepareerd, uit om echter de
volgende dag alweer lek terug te keren. Het schip wordt dan op het strand
gezet, verkocht en gesloopt[15]. Het kost
nogal wat moeite om toestemming te krijgen om de lading te verkopen. Het Britse
bestuur van de Kaap wil in principe alleen goederen afkomstig van Britse
schepen in de Kaapkolonie laten verkopen, maar uiteindelijk wordt ingezien dat
het onredelijk zou zijn om in dit geval toestemming te weigeren. Perslot is er
geen andere oplossing voor de lading. Kapitein Jan Abes overlijdt eind december
1819 aan de Kaap. Sommige bemanningsleden blijven in Zuid-Afrika. Thomas niet,
maar het is niet bekend hoe en wanneer hij in Europa is teruggekeerd van deze
lange, zo ongelukkig eindigende reis met de "Willem den Eersten". Wat een beeld
trouwens: de jonge Noorse predikantszoon, voor het eerst op een echt verre
reis[16], in de niet zo comfortabele rol van
matroos; meer dan twee jaar van huis na een langzame heenreis met Z.M. troepen
in een kleine ruimte, hangen in de havens van Rio de Janeiro, Batavia en
Kaapstad en dan tenslotte zonder schip bij Kaap de Goede Hoop.
Pas
op 27.3.1821, dus een dik jaar na het verongelukken van de "Willem den
Eersten", vinden we Thomas terug in Amsterdam. Hij keert dus niet
- althans niet definitief - naar Noorwegen terug; mogelijk is hij in
die jaren met de "Willem den Eersten" toch al van Noorwegen vervreemd. Mogelijk
speelt de Noorse militaire dienst ook een rol. Thomas monstert op de genoemde
datum, nog steeds als matroos, aan op het fregat "De Strever" naar Suriname,
onder kapitein John Afflick. Gezeild wordt op 22.4.1821. Het schip komt op
27.5.1821 in Paramaribo aan. Passagiers zijn Madam en Valseria (?) Vabreij[17] en de koopman Wm Leckie die bij deze
gelegenheid naar Suriname terugkeert[18].
Leckie adverteert in de Surinaamse Courant van 27.5.1821 met de vele, zeer
verschillende goederen, die hij met de "Strever" heeft ontvangen. Voor de
invoer met het schip aangevoerde drank moet vergunning worden gevraagd. Voor
Leckie is dat voor 350 flessen rode wijn en een kist met vierentwintig halve
flessen likeur[19]. Ook anderen voeren ook
grote hoeveelheden drank in. De kapitein importeert zes kelders jenever en
zeven dito brande-wijn. Een kelder is twaalf flessen.
Enkele maanden voor de aankomst van het schip (21.1.1821) is Paramaribo
getroffen door een grote brand, waarbij ruim 400 huizen en gebouwen waaronder
de kerk van de Hervormde Gemeente en de Rooms-Katholieke kathedraal in vlammen
opgegaan zijn[20]. Op 7.9.1821 is het schip
weer in Texel. Matroos John Linquist uit Finland is op deze reis overleden.
Op 27.9.1821 vertrekt Thomas opnieuw met de "Strever" naar Suriname, gezeild op
18 oktober, onder dezelfde kapitein, aankomst Paramaribo 6.12.1821[21]. Er wordt dit keer niet veel drank
meegebracht. Hendrich Woolff is passagier. Kapitein John Afflick overlijdt een
paar dagen voor het vertrek van het schip in Suriname[22], waarna opperstuurman Laurens Wildschut het bevel
overneemt. Het schip vaart op 5.2.1822 uit en is op 17.3.1822 weer thuis.
Thomas Lange is nog steeds matroos en verdient zodoende niet meer dan
f. 20,- per maand. Reizen van een half jaar.
Na
deze twee reizen naar Suriname koerst Thomas Lange weer naar het Oosten; hij
maakt tussen juni 1822 en december 1826 drie reizen met het brikschip "Nordloh"
onder kapitein J.H. Breukemeyer naar Nederlands-Indië. De eerste twee
als onderstuurman, de laatste als stuurman (maandelijkse gage resp.
f. 40,-, f. 50,- en f.70,- maand, dus niet onaardig oplopende
bedragen). De reizen naar Indië heen en terug duren samen tussen een jaar
en vijftien maanden, zoals uit het onderstaande tabelletje blijkt.
Data vertrek en aankomst alsmede de route van de drie reizen met het
brikschip de "Nordloh"
vertrek | aankomst | |
Eerste reis | 19.6.1822 | 07.10.1823 (onderstuurman) |
Voor vertrek is de monsterrol aangehouden, eerst via Madeira naar Kaapstad, ook teruggaande via de Kaap. | ||
Tweede reis | 06.07.1824 | 24.06.1825 (onderstuurman) |
Gezeild Texel, heengaande via de Kaap. | ||
Derde reis | 16.11.1825 | 05.12.1826 (stuurman) |
Vertrek
Texel via Vlissingen naar Indië, terugkomst Texel. Op 19.11.1825 geraakt het schip bij Duinkerken `tussen de banken'. |
Als voorbeeld wat meer gegevens[23] over de
tweede reis met de "Nordloh".
Hert schip vertrekt 6.7.1824 met als passagiers F.Hassekam, J.C.Schilderman, C.
de Mulder en T.C. Mauer. Aankomst Tafelbaai [24] 29.9.1824, cargo : "sundries for this Port and Batavia".
Als passagiers worden in Kaapstad genoemd "Mr and Mrs Moser and child, mr
T.Schelderman, Mr C.Muller en Mr F.Hassenkamp for Batavia". In Kaapstad wordt
een aantal producten verkocht (de beperkingen hierop zijn dan klaarblijkelijk
opgeheven):
De "Nordloh" vertrekt uit de Tafelbaai op 27.10.1824 en komt in Batavia op
5.1.1825 aan. Stahl en Kemper in de Javasche Courant adverteren met de
"Nordloh" uit Amsterdam en Kaap de Goede Hoop ontvangen goederen. Rode en
andere fijne wijnen, bier, minerale wateren, lakens, casimieren en andere
manifacturen, boter, rolpens, gerookt vlees, gedroogde vruchten,
kruidenierijen, schilderijen, spiegels, papier, schrijfbehoeften en nog andere
goederen. Ook bieden Stahl en Kemper passage aan op de "Nordloh", die begin
februari zou vertrekken en 'excellent goed ingerigt' is voor het vervoer van
passagiers. Het schip vertrekt uit Batavia op 12.2.1825, met als passagiers
J.Precht, mw de wed. L.Ducloux en zeven (gepasporteerde) militairen. Op de
terugreis wordt de Kaap niet aangedaan. Het schip komt in juni 1825 in een
ontredderd Nederland aan. Het land is in de eerste week van februari getroffen
door een grote watersnood (de bekende watersnoodsramp van 1825).
Bij thuiskomst van deze reis met de "Nordloh" vaart Thomas voor het eerst door
het Noord-Hollands Kanaal, dat in 1824 is aangelegd, waardoor de schepen niet
meer via de Zuiderzee hoeven te komen. De schepen gaan, getrokken door paarden,
veelal door dit kanaal. 1824 is ook het jaar van het oprichten van de
Nederlandsche Handels-Maatschappij. De Indiëvloot telt omstreeks die tijd
niet meer dan 54 schepen[26]; de handel op
de Oost stelt dan dus nog steeds niet veel voor.
Zowel de twee reizen naar Suriname als de drie reizen naar
Nederlands-Indië, soms dus met een tussenlanding aan de Kaap de Goede
Hoop, verlopen zonder veel problemen. Amsterdam blijft Thomas' thuishaven. Op
25.10.1826 is Thomas weer in Nederland na zijn laatste reis als stuurman op de
"Nordloh". Thomas begint op de tweede reis met storten in het Weldadig
Zeemansfonds[27], het verzekeringsfonds voor
zeelieden van het Amsterdamse College Zeemanshoop[28].
In
1827 begint een nieuwe periode in het leven van Thomas Lange. Hij koopt voor
f. 5.500,- op een openbare veiling in Amsterdam 26.3.1827 het galjootschip
de "Vlashandel", dat hij "Catharina" herdoopt naar zijn aanstaande vrouw,
Catharina Carstens, met wie hij op 20.6.1827 in Amsterdam in het huwelijk zal
treden[29]. De "Vlashandel"[30] is een meer dan tien jaar oud, vrij klein schip (150 ton,
diepgang 3,11 m); het schip is in Makkum gebouwd. Maten: " langover steven 26
el, 47 duimen, wijd bij de eerste balk voor het grote luik 6 el, 30 duimen, hol
in het ruim bij de eerste balk voor het grote luik op zijn uitwatering 3 ellen,
11 duimen, alles in Nederlandsche maat" (De el en de duim worden na 1820 in
Nederland op 1 m en 1 cm gesteld). De prijs van f. 5.500,- is redelijk;
nog in januari is de waarde van het schip op verzoek van kapitein Hidde Eilerts
Bijl door deskundigen op f. 6.500,- getaxeerd[31]. Thomas woont bij de koop van het schip Gelderse Kade 36,
waarschijnlijk een zeemanshuis.
Zijn huwelijk vergt enige voorbereiding, alhoewel hij nog wel kans ziet voor
zijn huwelijk een reis met de "Catharina" naar de Oostzee te maken. Er dient
een verklaring uit Jevnaker te komen dat er daar geen bezwaren tegen zijn
huwelijk bestaan. Deze verklaring uit Jevnaker (hiervoor al geciteerd)
arriveert in goede orde[32]. Het stuk is
opgesteld door de predikant in Jevnaker Stenersen: "...(Thomas) werd opgeleid
tot de zeevaart, welke hij tot dusverre met ijver heeft voorgestaan. Hij heeft
zich hier door gene trouwbeloften verbonden, en is mij even zo min iets bekend,
hetwelk hem zoude kunnen beletten in den echt te treden, daar waar hij zulks
geschikt oordeelt. Met den hartelijken wensch voor het toekomend geluk van
dezen regtgeaarden en zedigen Jongman, wordt dit attest door den
ondergeteekenden Stedelijken Predikant verleend. Jevnager, op de Pastorij, den
2 Maart 1827". De uittreksels uit de registers van de Burgerlijke Stand van
Amsterdam voor de doop van Catharina en het overlijden van de ouders van Thomas
en van vader Johan Diedrich Carstens worden verzameld; Thomas dient zelfs te
verklaren dat zijn grootouders overleden zijn. Er moet ondertrouwd worden.
Hendrik de Bruyn op de Nieuwendijk 124 en T.L.J.C.(?) Schreuder, Hekelveld
no 123 dienen nog weer te verklaren en zich eventueel als borg te stellen, dat
Thomas zich niet in militaire dienst bevindt.
De zedige jongeman wil kennelijk tussen zijn eerste en tweede reis met de
"Catharina" geen tijd verliezen, zodat al voor zijn terugkomst maatregelen
genomen zijn om de procedures voor het burgerlijk en kerkelijk huwelijk te
bespoedigen. Er is ontheffing nodig van de Officier van Justitie om af te zien
van de tweede huwelijksaankondiging Deze toestemming wordt al op 13.6.1827
verleend, "uit hoofde de bruidegom, als kapitein van het schip Catharina,
bestemd naar de Oostzee, en met hetzelve zeilree voor deze stad leggende,
eerstdaags moet vertrekken, en derhalve den bij de wet bepaalden tijd om te
trouwen, onmogelijk kan afwachten". Op de dertiende komt Thomas pas in het Vlie
aan. Hoe de officier dan kan verklaren dat het schip zeilree voor deze stad
ligt is een raadsel. Ook kerkelijk wordt er spoed achter gezet. De eerste en
tweede huwelijksaankondigingen in de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk te
Amsterdam worden samen op 17 juni gehouden. Drie dagen later, 20 juni, wordt er
dan getrouwd. De moeder van Catharina Carstens, Anna Carstens-Henke, is bij het
huwelijk aanwezig. Een opmerkelijk detail uit de acte van de Burgerlijke Stand:
"...verklarende de Moeder niet te kunnen schrijven". Catharina is zonder
beroep. De kerkelijke bevestiging vindt op dezelfde dag plaats; "Extra", op een
woensdag, dus midden in de week[33]. Onder de
getuigen bij het burgerlijk huwelijk is ook Hendrik de Bruijn, winkelier op de
Nieuwendijk 124. In dat huis gaat het jonge echtpaar wonen. Op kamers boven een
winkel[34].
Met een simpele gedrukte kaart wordt van het huwelijk kennis gegeven[35]:
Getrouwd
Thomas Lange
en
Catharina Carstens
Amsterdam, den 20 Junij 1827
Maar wat is er bekend over de achtergronden van Catharina Lange-Carstens?
Catharina Carstens is geboren op 22.10.1799 te Amsterdam, 25.10.1799
Evangelisch-Luthers gedoopt, dochter van Johann Diedrich Carstens en Anna
Henke. Beide ouders zijn in Duitsland geboren. Vader Johann Diedrich stamt uit
een familie van zeer eenvoudige boeren in het kleine Oldenburgse dorp
Jethausen; hijzelf is pakhuismeester in Amsterdam. Hij sterft twee jaar voor
het huwelijk van zijn dochter Catharina. Moeder Anna Henke uit Bremen overleeft
haar man twaalf jaar. Een volstrekt ander sociaal patroon dan dat van Thomas:
Anna Henke, die niet kan schrijven. Ook de getuigen bij de verschillende
gelegenheden wijzen op een kleine kring van eenvoudige sociale herkomst. Beide
ouders zijn Luthers. Twee zusters en een broer zijn teruggevonden. De families
Carstens en Henke zijn in Amsterdam ieder op hun eigen wijze met handel en
scheepvaart verbonden. Het is begrijpelijk dat Thomas na zijn huwelijk in
Nederland blijft.
Met
de "Catharina" maakt Thomas in anderhalf jaar vier reizen. Op deze reizen met
de "Catharina" wordt hij bijgestaan door zes of zeven bemanningsleden met een
Nederlandse minderheid, zoals ook bij de eerste reis:
Bemanning van het galjootschip "Catharina" op de eerste reis naar Nerva en
Riga 12.4.1827
Naam | Herkomst | Functie | Leeftijd | Gage |
Peter Olsen | Carelshamn | stuurman | 28 | 30 |
Bastiaan Haye | Føhr | matroos | 23 | 20 |
Sietse Gerrits Klip | Ameland | matroos | 22 | 20 |
Hermann Houkamp | Holthausen | matroos | 43 | 20 |
Siemen Roelofs | Føhr | matroos | 49 | 20 |
Johann Hendrik Everding | Amsterdam | kok | 19 | 16 |
Franz Arnold Houkamp | Holthausen | jongen | 18 | 8 |
De eerste reis gaat naar Nerva en Riga in het toenmalige Russische Keizerrijk,
heengaande met ballast en teruggaande met hout als lading,de tweede weer naar
Riga, de derde naar Drammen (aankomst en vertrek zijn in de tolboeken[36] van Drammen zorgvuldig gedocumenteerd,
ballast heen en terug weer hout) en tenslotte een reis naar Koningsbergen (nu
Kaliningrad). Deze laatste reis heeft als einddoel Antwerpen, dat dan tot het
Koninkrijk der Nederlanden behoort, met tarwe (51 last), rogge (29 last) en
graan (17 last) als lading. Er is storm onderweg; schade aan het schip,de
scheepsjongen slaat overboord en verdrinkt[37]. Thomas verkoopt de "Catharina" in Antwerpen voor
hetzelfde bedrag waarvoor hij het gekocht heeft[38]. Na anderhalf jaar en vier niet geheel schadevrije reizen
een mooie prijs.
Terwijl Thomas met flauwe wind en buien in de Oostzee zijn granen vervoert,
zoals het zeeprotest vermeldt, schenkt Catharina op 23.7.1828 in Amsterdam het
leven aan hun eerste kind: Johan Jørgen.
Thomas is nu lid van het College Zeemanshoop, onder nr 211. Bij de hernummering
in 1836 krijgt hij nr 130. Even een overzicht van de vier reizen.
Data en bestemmingen vier reizen van Thomas Lange als kapitein op het
galjootschip "Catharina"
Datum | Terugkomst | Bijzonderheden monsterrol |
12.04.1827 |
13.06.1827 |
Terugkomst
Vlie, komende uit Nerva, 01.05.1827 en 03.06.1827 bij de Sonttol. |
19.06.1827 |
onbekend |
Vertrek
uit het Vlie 01.07.1827 16.08.1827 in de Sont, komende uit Riga |
03.09.1827 | 29.09.1827 | Reisdoel Drammen |
25.03.1828 |
19.08.1828 |
06.04.1828
en 01.08.1828 bij de Sonttol. Aankomst Antwerpen, komende uit Koningsbergen. |
Thomas
Lange wordt nu kapitein op het op de werf van Pieter van Goor in Zwolle
gebouwde kofschip de "Vrouw Catharina". De "Vrouw Catharina" is wat groter dan
de eerste "Catharina" en is met de eerder genoemde rijkssteun in het kader van
de stimulering van handel en scheepvaart gebouwd. De prijs van het hol is
f. 15,022,50 waarop f. 4.522,50 rijkssubsidie. Het schip heeft drie
jaar op stapel gestaan; de bouw van het eerste schip van dit formaat in Zwolle
was een zwaar karwei voor de bouwer. Thomas neemt voor een kwart deel in dit
schip. Johannes Ridderinkhof, koopman te Zwolle, en Evert Lindeboom, koopman te
Heino, doen dit ieder voor 11/32ste deel en Hermannus van der Vegte, touwslager
te Zwolle, die als reder optreedt, voor 2/32ste deel (zie documenten). Op
30.6.1829 vindt de tewaterlating in aanwezigheid van het gehele Zwolse officium
plaats[39].
Thomas Lange maakt tussen 1830 en 1838 zeventien reizen met de "Vrouw
Catharina", die in onderstaande tabel zijn aangegeven. Een monsterrol is bij de
documenten afgedrukt.
Overzicht van de reizen van de schoenerkof de "Vrouw Catharina"
Nr | Achtereenvolgens bezochte havens | Vertrek | Aankomst | |
I | Amsterdam - Texel -Liverpool - Hellevoetsluis - Dordrecht | 26.03.1830 | 17.05.1830 | *) |
II | Dordrecht - Hellevoetsluis - Riga - Hellevoetsluis - Schiedam | 15.06.1830 | 18.09.1830 | |
III | Schiedam - Brielle - Liverpool - Hellevoetsluis - Rotterdam | 25.09.1830 | 25.12.1830 | |
IV | Rotterdam - Brielle - Bergen Nw - Riga - Texel - Amsterdam | 21.03.1831 | 06.09.1831 | |
V | Amsterdam - Texel - Drammen - Amsterdam | 25.09.1831 | 10.11.1831 | *) |
VI | Amsterdam - Vlie - Riga - Vlie - Zwolle | 02.05.1832 | 15.06.1832 | *) |
VII | Zwolle - Texel - Riga - Zwolle | 08.07.1832 | 24.09.1832 | |
VIII | Zwolle - Amsterdam - Riga - Texel - Zwolle | 26.04.1833 | 29.06.1833 | *) |
IX | Zwolle - Amsterdam - Riga - Zwolle | 03.08.1833 | 16.10.1833 | |
X | Zwolle - Amsterdam - Paramaribo - Amsterdam | 13.01.1834 | 20.06.1834 | *) |
XI | Amsterdam - Riga - Zwolle | 11.07.1834 | 29.09.1834 | *) |
XII | Zwolle - Amsterdam - Paramaribo - Amsterdam | 03.11.1834 | 18.04.1835 | *) |
XIII | Amsterdam - Riga - Vlie - Zwolle | 08.05.1835 | 02.07.1835 | *) |
XIV | Zwolle - Vlie - Riga - Texel - Amsterdam | 12.08.1835 | 15.10.1835 | |
XV | Amsterdam- de Theems - Nickerie - Texel - Amsterdam | 13.02.1836 | 07.09.1836 | *) |
XVI | Amsterdam - Genua - Livorno - Genua - Amsterdam | 07.10.1836 | 21.06.1837 | *) |
XVII | Amsterdam - Texel - Paramaribo...................... | 01.08.1837 | niet | *) |
*) Monsterrollen in het Gemeentearchief Amsterdam; de data slaan soms op de
passage bij Texel of het Vlie.
Het aantal aangedane havens in Nederland kan wat groter geweest zijn. Meestal
is Amsterdam de haven van vertrek en aankomst. Over de bemanning lichten de
monsterrollen van de Waterschout ons nader in. Voor de kleinere reizen heeft
hij acht en voor de grotere negen bemanningsleden mee. Er is veel verloop onder
deze heren. Alleen Lambert Jan Lindeboom, behorende tot de familie van een van
de voornaamste eigenaren van het schip, gaat opklimmend van scheepsjongen tot
stuurman, vrijwel altijd mee.
Bij de eerste, tweede en derde reis wordt resp. een lading naar Dordrecht,
Schiedam en Rotterdam gebracht. Latere reizen gaan soms rechtstreeks naar
Zwolle.
De eerste reis gaat naar Engeland om zout. De thuisreis, van Liverpool naar
Dordrecht, gaat niet zonder problemen. Er is een zware storm die veel schade
aan de tuigage veroorzaakt[40] Overkoombaar,
maar toch vervelend op een eerste reis met een nieuw schip. De tweede reis gaat
naar Riga, waar 85 last rogge en 40 last garst wordt gehaald. Dan gaat Thomas
weer een keer naar Liverpool om zout te halen. Op de thuisreis is er een
aanvaring met het schip de "Antigone", hetgeen uiteraard ook niet zonder de
nodige schade afloopt[41]. De "Antigone"
strandt uiteindelijk op de Vlaamse kust en wordt door de Vlaamse kustbewoners
geplunderd. De overige reizen verlopen voorzover bekend rustig, behalve de
laatste, zoals zal blijken.
De vierde reis is een wat langere reis. Deze gaat via Bergen in Noorwegen, waar
1754 vaten haring geladen worden, naar Riga. De vijfde keer wordt in ballast
naar Drammen gevaren om een lading hout te halen. Hout transporteren uit
Drammen in de traditie van oom David. Daarna is gedurende vier reizen Riga aan
de Oostzee het einddoel. De registers van de Sonttol lichten ons nauwkeurig in
over de vervoerde thuislading op de Oostzeereizen. Byg, hamp og ryg (gerst,
hennep en rogge), maar ook veel hout en lijnzaad worden vervoerd. Pennefjer
(ganzeveren) zijn een bijzonder product, zo ook een keer meerschuim. Heengaande
vaart het schip uitsluitend in ballast.
Tussen de vijfde en zesde reis laat hij zich op 5.2.1832 eindelijk inschrijven
bij de Amsterdamse Hersteld-Evangelisch Lutherse gemeente; vermeld wordt dat
zijn vrouw lid is en dat hij in Amsterdam al een zoon en een dochter heeft
laten dopen. Het derde kind is op komst[42].
De achtste reis gaat onder Kniphuizer vlag; tijdens de Belgische Opstand is
het, wegens een interrnationale boycot van de Nederlandse scheepvaart, enige
tijd niet veilig onder Nederlandse vlag te varen. Knyphausen is een Duits
vorstendommetje dat als onafhankelijke staat los van het geschil staat.
In het najaar van 1834 (tiende reis) durft Thomas zijn vleugels wat verder uit
te slaan en vertrekt naar Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. Met de "Vrouw
Catharina" reist hij totaal vier keer naar Suriname. Hij maakt ook nog een reis
naar Genua en Livorno, waar hij marmer ophaalt, maar ook o.m. Surinaams
geelhout, balen jeneverbessen en galnoten. Tussendoor gaat de "Vrouw Catharina"
nog weer drie keer naar Riga. Over deze reizen is verder weinig bijzonders te
melden.
Naar Suriname vervoert Thomas allerhande producten. De afgelegen kleine kolonie
is voor alle gebruiksvoorwerpen vrijwel geheel aangewezen op aanvoer uit het
moederland. Teruggaande wordt suiker, koffie en katoen meegenomen. Producten
geteeld op de Surinaamse plantages, waar de slavernij nog in volle omvang
bestaat. Drie keer naar Paramaribo en een keer naar Nickerie. Over de reis naar
Nickerie (reis XV) ter illustratie even wat meer. De bemanning ziet er als
volgt uit.
Bemanning van de " Vrouw Catharina" op de reis naar Nickerie op
6.2.1836[43]
Schepelingen | plaats van herkomst | functie | leeftijd | maandgage |
Lambert Jan Lindeboom | Heino | stuurman | 22 | 34 |
August Hinrich Georg Boster | Cappeln | onderstuurman | 26 | 26 |
Lorenz Fadsen | 't Hoogen | klamphoud | 24 | 25 |
Johann Henrich Meijer | Lantrup | kok | 30 | 24 |
Gerrit Gerrits Klein | Ameland | matroos | 24 | 20 |
Gerrit Jansen Ducken | Ihringsfehn | matroos | 29 | 20 |
Jørgen Nielsen | Østerhusen | lichtmatroos | 21 | 16 |
Jacob Pettersen Clauszen | Rysum | lichtmatroos | 20 | 14 |
Johann Henrich Johanns | Amsterdam | jongen | 17 | 6 |
Op zichzelf trouwens een bemanning, die redelijk representatief is voor alle
reizen van Thomas. Jong en een sterk Duits-Deense inslag.
De "Vrouw Catharina" vertrekt voor deze reis op 13.2.1836 met ballast naar
Suriname, gezeild 1.3.1836, op de Theems 4.3.1836.
Het schip komt op 21.5.1836 in Nickerie aan. Een kleine, vrij jonge
nederzetting aan de rivier de Nickerie, met katoen-, koffie- en suikerplantages
en verder wildernis[44]. De Landdrost van het
district Neder-Nickerie moet een dagelijks journaal maken over de
gebeurtenissen - er gebeurt natuurlijk nauwelijks iets, behalve een keer
een grote slavenopstand - in het district, en hierover ieder kwartaal
rapporteren aan de Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche West-Indische
bezittingen[45]. De aankomst van de "Vrouw
Catharina" en ook haar vertrek op 2.7.1836, met katoen en suiker naar
Amsterdam, worden dus aan de Gouverneur-Generaal gemeld. Het
uitklaringsmanifest wordt door de Landdrost naar de Administrateur van
Financiën in Paramaribo gestuurd[46].
Boeiend is in de kwartaalrapporten te zien dat het weinig voorkomt dat er een
Nederlands schip rechtstreeks uit Amsterdam naar Nickerie komt, ontlaadt, laadt
en rechtstreeks naar Amsterdam terugkeert. In het derde kwartaal is de "Vrouw
Catharina" het enige schip, dat zoiets doet. Verder is er wat kustvaart,
één of twee Nederlandse schepen, die via Paramaribo naar
Nederland gingen en een enkele Amerikaan[47].
Overigens een wat gevaarlijke periode voor een reis naar Suriname, al was dat
bij het vertrek nog niet duidelijk. Berichten over een gele koortsepidemie[48] in Suriname bereiken[49] nl Nederland pas eind februari, waarna
onmiddellijk de quarantaineplicht[50] voor
schepen komende uit Suriname wordt afgekondigd[51]. In de journalen van de Landdrost van Neder-Nickerie in
het eerste halfjaar wordt steeds vermeld dat er geen sterfgevallen waren[52]. Nickerie is dus kennelijk niet door de
epidemie getroffen. Toch sterven twee zeelieden (Ducken en Abbert) gedurende de
terugreis; de eerste (Ducken) drie dagen na het vertrek uit Nickerie. Abbert is
waarschijnlijk in Nickerie aangemonsterd ter vervanging van de zieke Ducken.
Over Abbert hebben we nog een stuk[53]:
Verschot van Stuurman Lindeboom aan den matroos Abbert als volgt:
Guld. | Cents | ||
5 (p.) tabak a 30 Cent het pont | 1 | 50 | |
1 stang zeep | 1 | 50 | |
Voor Kleinigheden | 2 | 0 | |
Somma | 5 | 0 | |
Stuurman
Lindeboom Amsterdam 19 September |
Thomas tekent hieronder aan:
"Ondergetekende heb gehoord dat de stuurman Lindeboom geld van den overledene
hebben moet, maar hoeveel is mij onbekend. T.Lange"
Op 30.8.1836 arriveert het schip in Texel en wordt in quarantaine gelegd,
waaruit het na de visitatie op 1.9.1836 alweer ontslagen wordt, zodat er
kennelijk geen aanwijzing voor gele koorts is. Op 7.9.1836 komt de "Vrouw
Catharina" in het Oosterdok in Amsterdam aan. Het carga terugkomende is 340 vat
suiker,13 vat koffie en 135 baal katoen voor Charbon en Zn en 79 vat suiker
voor Macpherson Cambell en Co.
De
laatste reis (reis XVII) wordt de "Vrouw Catharina" noodlottig. De heenreis
verloopt normaal; Thomas Lange protesteert voor geleden zeeschade voor de
Gezworen Klerken in Paramaribo, waaruit niet blijkt dat er op de reis iets
bijzonders is gebeurd[54].
Op 13.1.1838 vertrekt het schip uit Paramaribo, beladen met 335 vaten suiker en
21 balen katoen aan boord. Een week later raakt het schip bij de Azoren in
moeilijkheden[55]. Er steekt een zware storm
op, waardoor veel water over het schip slaat. Zowel de grote mast, de fokkemast
als de boegspriet breken. Alles bovendeks slaat weg; de achtersteven wordt
ontzet. De timmerman wordt zwaar gewond. Terwijl allerlei pogingen om het schip
weer in de macht te krijgen mislukken, blijft het schip vier weken stuur- en
mastloos ronddobberen, soms met opnieuw stormweer. Twee keer is er land in
zicht, dat niet bereikt kan worden en twee keer vangen passerende schepen de
noodseinen niet op. Pas op 16.2.1838 biedt kapitein Skolfield van het
Amerikaanse schip "John Dunlop" hulp. Het schip wordt verlaten en de bemanning
gaat aan boord van de "John Dunlop". Met vijf schepelingen gaat Thomas even
later over op de "Hope" en met kapitein Coombes naar Engeland. De andere
bemanningsleden gaan met de "John Dunlop" door naar Amerika. De lading
verdwijnt met de "Vrouw Catharina" naar de bodem van de zee, gelukkig niet
onverzekerd. Thomas Lange heeft voor zijn vertrek aan Gezworen Klerken van
Suriname een verzekeringspolis overgelegd, opgesteld voor J.J. Poncelet op
15/17.7.1837 in Amsterdam, waarbij de lading tijdens de terugreis voor
f. 45.000,- is verzekerd in kleinere porties variërend van
f. 1.000,- tot f. 1.500,- [56]. De
verzekeringswaarde van de suiker klopt wel aardig. De prijs voor een kilo
suiker in Nederland is in 1837 f.0.29 en een vat bevat dan 485 kg of f.140,65
per vat. Dertig vaten zijn verzekerd voor f. 150,- en de overige voor
f. 120,-. Door verzekering in porties van f. 4.500,- tot f.3.000.--
per serie van tien, dertig of veertig vaten. De 18 schone balen katoen, wegende
5670 pond en de drie balen vuile katoen, wegende 960 pond zijn verzekerd voor
resp. vijftig en vijfentwintig cent per pond. Totaal f. 3.075,-. Dit lijkt
iets aan de lage kant; de prijs per kilo is in 1837 f.1,10. De deelhebber voor
de duurste dertig vaten suiker is de familie de Mesquita en voor het overige
een Jan de Jager, zoals blijkt uit de toegevoegde staat van het genomen
aandeel, hoeveelheid, aard, merk en nummer van het geladen voorwerp en van de
taxatie van de waarde. En dan maar vertrouwen dat het schip zelf goed verzekerd
was. Financieel is de ondergang van de "vrouw Catharina" toch een schadepost
voor Thomas, want hij krijgt geen gage meer betaald na de aankomst van het
schip in Suriname[57]. Met de "Vrouw
Catharina" gaat 1,5 % van de suikerexport uit Suriname in 1837 verloren, dus
wat dat aangaat geen ramp [58].
De
familie Lindeboom laat prompt weer een nieuw schip door Van Goor bouwen[59]. De "Stad Zwolle". Thomas wordt weer
kapitein; de ondergang van de "Vrouw Catharina" wordt hem dus niet aangerekend.
Zelf loopt hij niet over van enthousiasme, zoals blijkt uit een brief (zie
documenten) die hij op 18.3.1840 aan zijn broer Ulrik Fredrik schrijft[60]. Hij gaat in die brief eerst in op zijn
omstandigheden. Vijf kinderen, ruimschoots voorzien van "brood". Hij woont in
Zwolle, vanwege het nieuwe schip, dat nu klaar is om naar Suriname te
vertrekken. Maar dan vertelt hij dat hij na de ongelukkige reis van twee jaar
geleden weer naar zee moet, en dat, hoe pretttig hij het vroeger ook gevonden
heeft om naar zee te gaan, hij er nu toch tegen opziet (en dat betekent dat hij
inderdaad het zeevarend bedrijf mooi heeft gevonden, maar ook dat hij
veroudert: de laatste weken van de "Vrouw Catharina" hebben sporen nagelaten)
en behoefte heeft aan huiselijkheid bij zijn goede vrouw en lieve kinderen. Dan
komt hij met wat mededelingen over de familie, waaruit blijkt dat er regelmatig
contact is en dat hij zich betrokken voelt. Hij wil zijn broer graag weer zien,
maar ziet daar geen mogelijkheden voor. En een kleine familiale gezelligheid:
Catharina wil graag wat eiderdons om een kussen mee op te vullen.
Maar nog even ingaande op het doel van de brief het volgende. Het gaat om de
vraag van het handelshuis Beling om recommandatie bij handelaren in
Tromsø. Hij looft het bedrijf zeer. Het hoofd van het huis: zijn
weldoener, die er aan meegewerkt heeft dat hij op zijn huidige plaats is
gekomen.
In de slotalinea laat Catharina laat weten graag iets van Ulrik Fredrik te
horen, en vraagt hem te schrijven. Zelfs als Thomas niet thuis is, want
Catharina kan de brief lezen en begrijpen (Catharina moet dus redelijk thuis
geweest zijn in het Noors).
En op 24 maart schrijft hij een vervolgbrief aan zijn broer over het verzoek
van de heren Beling, met veel lof over de grote kwaliteiten van het huis Beling
en dringt erop aan dat zijn broer hier iets aan doet. Belangrijk is nog de zin:
"og da jeg saa lenge som jeg har varet her i Holland, som nu over tyve Aar,
kjender Husets Chef hr. J.C.A.Beling, som en solid etc...." Het lijkt dus
waarschijnlijk dat Beling een belangrijke rol heeft gespeeld in de "opvang" van
Thomas in Nederland; hij kent de chef van het huis twintig jaar als solide[61].
Terug naar het schip en het zeevarend leven van Thomas.
Een nieuwe en naar zal blijken laatste periode in het leven van Thomas Lange
breekt aan. Thomas bezit nu een achtste deel, evenals Van der Vegte. Het
overige deel is eigendom van leden van de familie Lindeboom. De grootte is 129
lasten. Het schip is weer iets groter dan de vorige, ca 400 ton nu. Deze "Stad
Zwolle" is het eerste wat grotere schip dat na de "Vrouw Catharina" in Zwolle
wordt gebouwd; f. 16.400,- voor de bouw van het hol door Van Goor. De
tewaterlating vindt plaats op 23.7.1839. Het gemeentebestuur biedt een vlag met
het wapen van Zwolle aan. De reders bieden een eenvoudig doch gulhartig maal
aan. En de Overijsselsche Courant meldt dat het schip volgens deskundigen de
bouwmeester tot eers strekt. Bij de festiviteiten spreekt mr P.R.Feith[62] een lofdicht uit:
Ook is er een lofdicht van de kanselredenaar Gerhard Henrich van Senden, dat
bij de documenten is afgedrukt.
Het gezin verhuist in juli 1838, dus na de ramp met de 'Vrouw Catharina" naar
Zwolle en betrekt daar eerst een tuinhuis buiten de Kamperpoort.
Thomas en Catharina komen in een kleine provinciale hoofdstad. Even iets over
Zwolle.
Zwolle is een bestuurscentrum, met een gouverneur des Konings, een provinciale
griffie, een arrondissementsrechtbank, een kantongerecht en uiteraard een
gemeentebestuur. (Land)adel en stadspatriarchaat regeren. Er zijn een paar
notarissen. Voor de naaste omgeving is er een verzorgende functie.
Zeehandel is er ook. In 1839 bezoeken 76 zeeschepen Zwolle, waarvan er 25 voor
het binnenkomen moeten worden gelicht. Achtenveertig van deze schepen komen uit
Hull, acht uit Liverpool, vijf uit Riga, twee uit Dantzig, Koningsbergen,
Drammen en Sunderland. En dan nog vijf uit verschillende plaatsen. Geen
indrukwekkend aantal. Belangrijk in de lading: garen, katoen, hennep, potas.
Veel producten dus voor de Twentse textielindustrie, maar ook hout, steenkolen
en andere zaken. Ook op de IJssel en de binnenvaarten is er uiteraard
scheepvaart van en naar Zwolle geweest. Kleine scheepsbouw ook. In 1841[64] telt Zwolle 16.562 inwoners.
Ook wat wonen aangaat weer een grote overgang. Een tuinhuis buiten de stad, dus
in de vrije natuur, is een geheel nieuwe ervaring voor het gezin Lange. Voor
Catharina, die tot nu toe in kleine huizen in het centrum van Amsterdam heeft
gewoond moet deze nieuwe huisvesting wel zeer bijzonder geweest zijn. Voor de
kinderen een daaldersplekje.
Kerkelijk is Zwolle grotendeels Nederlands Hervormd, met een grote Katholieke
minderheid. Het Lutherse aandeel - de Langes waren uiteraard
Luthers - is niet meer dan een paar procent[65]. Na de scheuring van de Lutherse Kerk is in 1818 ook in
Zwolle een Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk gevormd, waartoe ook de Langes
later behoren. Een kleine gemeenschap, met leden uit eenvoudige milieu's; vaak
als immigranten uit Duitsland naar Zwolle gekomen[66]. Over bijzondere kerkelijke activitieit van Thomas en
Catharina is in de stukken overigens niets gevonden.
Er zijn geen aanwijzingen dat deze allochtonen zich niet thuis hebben gevoeld
in Zwolle; voor vele nakomelingen is Zwolle de thuisbasis bij uitstek geweest.
Zoals we later zullen zijn huwen twee kinderen Zwols.
De verhuizing van Amsterdam naar Zwolle levert nog een probleem op met de
personele belasting.
Op 28.12.1838 verzoekt hij aan Gedeputeerde Staten van Overijssel vrijstelling,
cq restitutie van een dubbel opgelegde aanslag in deze belasting. Hij heeft in
Amsterdam al betaald, maar nadat hij in juli 1838 naar Zwolle gekomen is en
zich heeft gevestigd heeft in tuinhuis in een tuin buiten de Kamperpoort, heeft
hij opnieuw een aanslag gekregen. Gedeputeerde Staten vragen advies aan de
Ontvanger der directe belasting, Burgemeester en Zetters[67], de Controleur der directe belasting, de
Arrondissementsinspecteur en de Provinciale Inspecteur van deze belastingen,
allemaal in Zwolle. Dat neemt uiteraard tijd, zodat Thomas op 9.4.1839 op
afdoening gaat aandringen. De adviezen zijn eenduidig: "alle strekkende tot
toewijzing der reclame". Gedeputeerde Staten beslissen evenwel op 4.4.1839
anders. Het bezwaar is meer dan drie maanden na het tijdstip van invorderbaar
verklaring van de aanslag ingediend en volgens de bestaande verordeningen mocht
het bezwaarschrift niet meer in behandeling worden genomen.
Maar daar neemt Thomas geen genoegen mee. Hij wendt zich tot de Minister in Den
Haag. Op 30.4.1839[68] wordt op het Ministerie
van Financiën, afd. directe belastingen, dit verzoek van Thomas Lange om
ontheffing van personele belasting 1838/9 en restitutie van het reeds genotene,
behandeld. De Gouverneur van Overijssel wordt om advies gevraagd[69].
De Gouverneur meldt het verhaal van het door Gedeputeerde Staten afgewezen
verzoek, maar adviseert positief, omdat alle betrokken ambtenaren dit ook
hebben gedaan en het verzoek van Thomas slechts een dag te laat was ingediend.
De Minister beslist conform het advies van de Gouverneur[70]. Het bedrag waar het om gaat is elf gulden en
drieëneenhalve cent.
Deze zaak, hoe onbelangrijk ook, heeft alle wenselijke democratische aandacht
gekregen; opvallend is dat de Gouverneur de mening van zijn Gedeputeerden naast
zich neerlegt. Voor wat Thomas aangaat, hij past kennelijk goed op zijn zaken
en neemt adequaat actie tegen de eerste afwijzing.
Thomas Lange voert de "Stad Zwolle" tweemaal naar Suriname en verdrinkt op de
tweede reis.
Het schip gaat onder bevel van Thomas twee keer naar Suriname. Twaalf
schepelingen, waaronder Lambert Jan Lindeboom weer als stuurman. De gage van
Thomas is f. 70,- per maand.
Eerst even de data van de beide reizen precies.
Data reizen van Thomas Lange met de "Stad Zwolle"
Eerste reis | Tweede reis | |
Vertrek Zwolle | 07.10.1839 | |
Aankomst Amsterdam | 13.11.1839 | |
Inschrijving Zeemansfonds | 07.03.1840 | 29.09.1840 |
Vertrek Amsterdam | 01.04.1840 | 29.09.1840 |
Vertrek Texel | 05.04.1840 | 02.10.1840 |
Aankomst Suriname | 08.05.1840 | 10.11.1840 |
Uitklaring Paramaribo | 07.07.1840 | 09.01.1841 |
Aankomst Texel | 17.08.1840 | 07.03.1841 |
Aankomst Amsterdam | 21.08.1840 | 11.03.1841 |
Uitschrijving Zeemansfonds | 01.09.1840 | 12.03.1841 |
De eerste reis verloopt normaal behalve dat op de terugreis voor Egmond de
lichtmatroos Willem Blad (de loods was al aan boord) over boord slaat en
verdrinkt. Ook hier moet Thomas de boedel regelen[71]. Er zijn schulden, er is de gage van de reis en er is
zijn scheepskist met gebroken deksel. De kist bevat een bultzak, een deken, een
kussen, een winterjekker, een duffelse broek, een trui, drie vesten, een rood
hemd, een rode onderbroek, een wollen das, twee paar kousen en twee linnen
broeken. Armoe troef. De verkoop geschiedt nu door de Waterschout; het schip
was al bijna in de haven. De duffelse monkey jekker brengt een gulden op, zo
ook de rood baaien onderbroek met een vest. De rest minder. De eindafrekening
sluit op een batig saldo van f.4,05.
Heen wordt er stukgoed vervoerd, teruggaande 406 vaten suiker, 80 balen katoen,
35 vaten rijst, 544 pond indigo, 144 pond oud koper en 1046 pond metaal. Een
mooie lading. Vanuit Paramaribo schrijft Thomas de dag na aankomst een wat
sombere, vaderlijke brief aan zijn drie oudste kinderen (hij heeft er inmiddels
vijf). Hij spoort de kinderen aan om gehoorzaam aan hun moeder te zijn en op
school veel te leren opdat zij nadat hun ouders er niet meer zijn, voor
zichzelf kunnen zorgen. deugdzaam leven opdat de Here zal zegenen. Er mogen
vruchten uit de tuin worden geplukt, waarbij de kleine Dorothe (de jongste
dochter) niet mag worden vergeten. De jongste zoon Hendrik Thomas moet
gehoorzaam zijn, anders mag hij niet bij zijn vader op het schip. Het arme kind
is nog niet eens vier [72]. Uit de drie
brieven uit zijn laatste jaren blijkt dat noch zijn Noors (na twintig jaar
logisch), noch zijn Nederlands (van wie had hij dat moeten leren?) vlekkeloos
zijn.
Een indruk van de vaart op Suriname:
In het laatste kwartaal van 1840[73] arriveren
vijftien Nederlandse, tien Amerikaanse en tien Britse schepen. De Nederlandse
thuislading bestaat voor het overgrote deel uit suiker[74]. De tien Amerikaanse schepen mogen volgens de bestaande
regeling uitsluitend melasse uitvoeren en doen dan ook[75]. Er zijn tien Engelse schepen voor het buurtverkeer, die
hoofdzakelijk drank exporteren.
Voor zijn tweede en laatste reis verlaat Thomas met de "Stad Zwolle" op
29.9.1840 Amsterdam. Hij arriveert met stukgoed op 10.11.1840 in Paramaribo.
Passagiers zijn de handelaar Geo Pringle en de kunstschilder
Samuel
Ferdinand Cornelis Arons
Arons[76] heeft op deze reis een portret van
kapitein Lange gemaakt, dat zich in familiebezit bevindt.
Diverse handelaren bieden de aangevoerde koopwaar per advertentie in de beide
Surinaamse kranten aan. Het gaat om de meest elementaire uiteenlopende
goederen (zoals azijn, dranken, loodwit, spijkers, schrijfpapier, kalfsleder,
aardewerk).
Op 9.1.1841 wordt de "Stad Zwolle" uitgeklaard met 450 vaten suiker, 1 baal
hele koffie, 14 balen gebroken koffie, 32 balen katoen, 8 balen cacao en 3965
pond kwassiehout.
Dan slaat het noodlot toe.
Op vrijdag 12.2.1841 's morgens omstreeks vier uur valt Thomas Lange tijdens
stormweer bij de Azoren uit de ra en verdrinkt. Op betrekkelijk kleine schepen
was het niet ongebruikelijk dat de kapitein onder moeilijke omstandigheden ook
zelf actief met de zeilen bezig was, maar de vraag waarom juist op dat moment
zijn aanwezigheid in de ra nodig was blijft onbeantwoord. Een scheepsverklaring
is niet gevonden.
Lindeboom neemt het gezag over. De "Stad Zwolle" komt op 7.3.1841 bij Texel in
het vaderland terug. Zonder de kapitein, maar met het schilderij van Arons.
Catharina
blijft niet geheel onverzorgd achter. Thomas is (sinds 1836) lid geweest van
het "Weldadig Zeemansfonds" van het Amsterdamse "College Zeemanshoop", waardoor
zijn weduwe en kinderen recht op een uitkering hebben. de uitkeringen beginnen
op 1.5.1841. De jongens tot hun veertiende, de meisjes tot hun zestiende.
Helaas gaat het echter niet goed met het fonds, zodat er vaak belangrijk gekort
wordt op de uitkering. Zij heeft in principe recht op een uitkering in de
eerste klasse van f. 32,- per maand. Kortingen van 40% komen echter voor,
Ook is er een inkomen uit de "Stad Zwolle". Maar aangezien zoals verder zal
blijken het schip in de volgende jaren nogal wat schade oploopt, zal het
inkomen hieruit ook niet groot geweest zijn. We mogen aannemen dat er enig los
kapitaal was, maar toch moet het bestaan van de familie Lange na de dood van
vader Thomas armoedig zijn geweest.
Wanneer zoon Johan Jørgen in 1863[77]
weer contact met de familie van zijn vader zoekt, schrijft hij over deze
jaren:
"Moeder houdt zich nog goed, is thans 64 jaar oud, heeft na Vaders dood veel
moeten tobben van de kinderen groot te brengen, daar het schip waar vader
aandeel in had in korten tijd geheel achter uit gevaren was en het zeemans
Weduwenfonds zijne uitkeeringen ook merkelijk verminderd had, zoodat Moeder
toen eene donkere toekomst tegemoet ging, doch ook die tijd is doorgeworsteld
en nu wij groot zijn is het onze pligt zoo veel mogelijk te helpen".
Ook de boedel moet geregeld worden; voogden worden gesteld. Voor de
kantonrechter[78] in Zwolle verschijnen voor
de voogdijstelling (pas!) op 30.6.1842, uiteraard de weduwe Lange en voorts
gevolmachtigden voor Johan Dirk Carstens, volle oom van moederszijde van de
kinderen, Philippus Raders, aangetrouwde oom van moederszijde van de kinderen,
en voor Jan Frederik Henke, neef van moederszijde van de minderjarigen. Voorts
is aanwezig Hermannus van der Vegte J.H.zn, scheepsreder te Zwolle, als
gevolmachtigde van Pieter Henke, ook een neef van de kinderen Lange van
moederszijde. Van vaderszijde is er geen familie in het Koninkrijk.
Hermannus van der Vegte J.H.zn wordt tot toeziend voogd benoemd, hetgeen een
verstandige keus lijkt, familie is er immers niet in de buurt. Catharina is
uiteraard voogdes. Klein is de kring van familieleden: een broer, een zwager en
twee tantezeggers van Catharina[79].
Catharina wordt beschreven als "een kalm mens"[80]. Nog een niet onbelangrijk gegeven: Thomas' broer Otto
Vincent schrijft op 25.11.1840 een brief aan Thomas. Maar in die dagen wordt er
ook in Noorwegen een bericht verzonden. Otto Vincent Lange[81] schrijft op 25.11.1840 uit Christiania aan zijn broer
Thomas. Er zijn daar verschillende redenen voor. Eerst verontschuldigt hij zich
dat hij niet zelf het overlijden in juni van de jongste van de kinderen Lange,
Johan Jørgen Anthon (Broder Johan)[82]
heeft medegedeeld, maar dat hij van zijn vrouw al in juli had gehoord dat
Thomas ingelicht was. Voorts meldt hij het overlijden van hun zwager Even
Hanssen[83], waarvan hij nog meer onder de
indruk is dan van het overlijden van zijn broer Johan. Vooral ook waar dat
sterfgeval zeer onverwacht is gekomen (een giftige zenuwkoorts van acht dagen)
en Hanssen niet alleen zijn, wat zwakke, vrouw Barbara Abigæl
Hanssen-Lange, maar ook tien onverzorgde kinderen achterlaat. Hij stelt zich
voor haar binnenkort te bezoeken. Tenslotte moet de nalatenschap van broer
Johan geregeld worden. De waarde van zijn goederen is 190 spd. Otto Vincent
vraagt of Thomas van zijn deel in de kleine erfenis wil afzien, zodat er geen
verkoop behoeft te zijn en Otto Vincent over één en ander kan
disponeren.
In de voetnoot schrijft Otto Vincent (de pater familias) nog even dat het
Barbara genoegen zal doen enige deelnemende woorden van Thomas te ontvangen
(zou er reden geweest zijn er aan te twijfelen hij dat niet uit zichzelf gedaan
zou hebben, of is het bemoeizucht van Otto Vincent?), vraagt nog even of Thomas
nu vier of vijf kinderen heeft, en "og er din snille Kone fremdeles sunn? Hun
mindrer mig vel fra dit Besøg paa Ness[84]". Informeren naar de gezondheid vann Catharina. Bezoek
aan Ness: dus Catharina is met Thomas in Noorwegen geweest.
Catharina overleeft Thomas bijna dertig jaar en woont onder andere enige tijd
in het huis Waterstraat 34 in Zwolle. Zij overlijdt op 3.1.1870 in Haarlem aan
een hartkwaal bij haar jongste dochter Dorthea Helena Smink-Lange (Grote
Houtstraat 152) waar zij de laatste drie jaar woont.
Hoewel een conclusie nauwelijk te trekken is lijkt het beeld van Catharina
positief. Met een beperkte achtergrond redt zij zich in het vreemde Zwolle, ook
als zij als weduwe met een aantal kleine kinderen blijft zitten. Zij blijft
daar dan kalm bij. Ze heeft eerder wat Noors geleerd, is met Thomas op pad
geweest en toont belangstelling voor de Noorse kant.
Overzien
we alle reizen die Thomas vanuit Nederland heeft gemaakt in de periode
1817-1841 dan blijken dat er vier naar Nederlands-Indië, acht naar
Suriname en zeventien binnen Europa geweest te zijn. Drieëntwintigreizen
maakt Thomas Lange als kapitein, zes naar Suriname en de rest binnen Europa.
Twee keer gaat het schip (de "Willem den Eersten" en de "Vrouw Catharina")
waarop hij vaart verloren. Statistisch blijkt dat binnen een dergelijke periode
niet extreem veel te zijn[85]. Tweemaal sterft
de kapitein (Abes en Afflick) van het schip waar hij dienst op doet onderweg.
Een gevaarlijk en hard bestaan, zoals we ook bij David al gezien hebben.
I try to find a portrait of Thomas Lange, 'tolder' (chief customs) in
Langesund at the southern coast of Norway (1699 - 1773) and a painting or
picture of the old stone church in Jevnaker (Hadeland) in Norway, that was
demolished in 1832.
Can anybody help me?
Links
Genealogisch en historisch onderzoek van Hein Ehrhardt
Het geslacht Vervoort in Wijhe
De tidligste generasjonene av Lange familien
Scheepskapitein Thomas Lange
S.F.C. Arons, schilder van Thomas Lange
Scheepskapitein Johan Jørgen Lange
Website van de familie Ehrhardt
Noten